Uit het arsenaal van Hefaistos (1)
Uit het arsenaal van Hephaistos
Tien Traditionalistische perspectieven op de ideologie van de vijandelijke elite
aan de hand van Robert Steuckers’
Sur et autour de Carl Schmitt. Un monument revisité
(Les Edition du Lore, 2018)
door Alexander Wolfheze
Voorwoord: de anatomische les van Carl Schmitt en Robert Steuckers
Zonder macht kan rechtvaardigheid niet bloeien,
zonder rechtvaardigheid vergaat de wereld tot as en stof.
– vrij naar Goeroe Gobind Singh
Eerder
is hier al zijdelings aandacht besteed aan bepaalde aspecten van het
gedachtegoed van Duits staatsrecht specialist en rechtsfilosoof Carl
Schmitt (1888-1985)i
– dit essay zal Schmitt’s wetenschappelijke nalatenschap in meer detail
bekijken. Aanleiding hiertoe is het recent verschijnen van het nieuwste
boek van Belgisch Traditionalistisch publicist Robert Steuckers. Met Sur et autour de Carl Schmitt
bijt Steuckers in de Lage Landen de spits af met een eerste
substantiële monografie die past bij de recente internationale
rehabilitatie van Schmitt’s hoogst originele – en hoogst actuele –
gedachtegoed.ii
Lange tijd was Schmitt’s gedachtewereld en levenswerk nagenoeg ‘taboe’
door zijn – complexe en daarom gemakkelijk vulgariseerbare – associatie
met het Naziregime. Inderdaad werd Schmitt in mei 1933, kort na Hitler’s
machtsovername, lid van de NSDAP en ondersteunde hij de autoritaire
amputatie van de in zijn ogen – en die van bijna alle Duitsers –
ongeneeslijk verrotte Weimar instituties. Inderdaad werd hij na de
ondergang van het Derde Rijk door de Amerikaanse bezettingsautoriteiten
geïnterneerdiii en weigerde hij consistent zich te onderwerpen aan de politiekcorrecte ‘wederdoop’ van semiverplichte Entnazifizierung:
zijn principiële verzet tegen de bezetter kostte hem zijn academische
carrière en zijn maatschappelijke aanzien. Die houding werd echter niet
ingegeven door groot enthousiasme voor het Naziregime: in Schmitt’s
visie schoot dat regime volledig tekort in termen van hogere
legitimiteit en historische authenticiteit.iv Schmitt’s weigerde zich na Stunde Null simpelweg in te laten met de nieuwe ideologische Gleichschaltung
– en met collaboratie met de bezetter. Ongeacht de exacte mate van
Schmitt’s inhoudelijke ‘besmetting’ met de meer virulente uitwassen van
het Nationaalsocialisme, blijft het een feit dat Schmitt’s denken en
werken in dezelfde naoorlogse ‘quarantaine’ belandde waarin ook het
denken en werken van vele andere Europese grote namen werd ‘weggezet’.
Zo eindigde hij – net als Julius Evola in Italië, Louis-Ferdinand Céline
in Frankrijk, Mircea Eliade in Roemenië, Knut Hamsun in Noorwegen en
Ezra Pound in Amerika – in het rariteiten kabinet van de geschiedenis.
Maar
zeventig jaar later blijkt dat de na de Tweede Wereld Oorlog tot
standaarddoctrine verheven historisch-materialistische mythologie van
‘vooruitgang’ en ‘maakbaarheid’ – de socialistische variant in het
‘Oostblok’ en de liberale variant in het ‘Westblok’ – de Westerse
beschaving aan de rand van de ondergang heeft gebracht. Na de val van
het Realsozialmus
in het Oostblok valt de hele Westerse wereld ten prooi aan wat men het
‘Cultuur Nihilisme’ kan noemen: een giftige cocktail van neoliberaal
‘kapitalisme voor de armen en socialisme voor de rijken’ en
cultuurmarxistische ‘identiteitspolitiek’ (de nieuwe ‘klassenstrijd’ van
oud tegen jong, vrouw tegen man en zwart tegen blank). Dit Cultuur
Nihilisme kenmerkt zich door militant secularisme (vernietiging
levensbeschouwelijke structuur), gemonetariseerd sociaaldarwinisme
(vernietiging sociaaleconomische structuur), totalitair matriarchaat
(vernietiging familiestructuur) en doctrinaire oikofobie (vernietiging
etnische structuur) en vindt zijn praxis in de Macht durch Nivellierung mechanismen van de totalitair-collectivistische Gleichheitsstaat.v Dit Cultuur Nihilisme wordt nog steeds in eerste plaats gedragen door de forever young ‘baby boom’ generatie van rebels without a cause, maar zij plant zich nu voort als shape-shifting
‘vijandelijke elite’ die zichzelf voedt uit steeds weer nieuw
uitgevonden ‘onderdrukte minderheden’ (rancuneuze beroeps-feministen,
ambitieuze beroeps-allochtonen, psychotische beroeps-LBTG-ers). De macht
van deze vijandelijke elite berust op twee onlosmakelijk met elkaar
verbonden krachtenvelden: (1) de globalistische institutionele
machinerie (de ‘letterinstituties’ – VN, IMF, WTO, WEF, EU, ECB, NAVO)
waarmee zij zich onttrekt aan staatssoevereiniteit en electorale
correctie en (2) het universalistisch-humanistische discours van
‘mensenrechten’, ‘democratie’ en ‘vrijheid’ waarmee zij zich de
ideologische moral high ground toe-eigent. Deze dubbel trans-nationale en meta-politieke
machtspositie stelt de vijandelijke elite in staat zich systematisch te
onttrekken aan elke verantwoordelijkheid voor de enorme schade die zij
toebrengt aan de Westerse beschaving. De door de vijandelijke elite
begane misdaden – industriële ecocide (antropogene klimaatverandering,
gewetenloze milieuverontreiniging, hemeltergende bio-industrie),
hyper-kapitalistische uitbuiting (‘marktwerking’, ‘privatisering’, social return),
sociale implosie (matriarchaat, feminisatie, transgenderisme) en
etnische vervanging (‘vluchtelingenopvang’, ‘arbeidsmigratie’,
‘gezinshereniging’) – blijven ongestraft binnen een institutioneel en
ideologisch kader dat letterlijk ‘boven de wet’ opereert. Het is alleen
met een geheel nieuw juridisch kader dat deze straffeloosheid kan
eindigen. Carl Schmitt’s rechtsfilosofie levert dat frame:
zij biedt een herbezinning op de verloren verbinding tussen
institutioneel recht en authentieke autoriteit en op wat daar tussenin
hoort te liggen – maatschappelijke rechtvaardigheid.
Voor het herstel van deze verbinding benut Schmitt het begrip
‘politieke theologie’: de aanname dat alle politieke filosofie direct of
indirect voortvloeit uit al dan niet expliciet ‘geseculariseerde’
theologische stellingnamen. De politieke verplichting om een op immanente rechtvaardigheid gericht institutioneel recht te bevorderen ligt dan in het verlengde van een transcendent – theologisch – onderbouwde autoriteit.
Het
is tijd het achterhaalde politiekcorrecte en niet langer houdbare
‘taboe’ op Carl Schmitt’s gedachtegoed te corrigeren en te onderzoeken
welke relevantie het kan hebben voor het hier en nu overwinnen van de
Crisis van het Postmoderne Westen.vi Robert Steuckers’ Sur et autour de Carl Schmitt laat
ons daarbij niet alleen een monumentaal verleden bezoeken – het laat
ons ook actuele inspiratie putten uit het machtige ‘Arsenaal van
Hephaistos’vii
(*) Net zoals bij zijn voorafgaande bespreking van Steuckers’ werk Europa IIviii
kiest de schrijver hier voor een de dubbele weergave van zowel
Steuckers’ oorspronkelijke – wederom haarscherpe en azijnzure – Franse
tekst als een Nederlandse vertaling. Zoals ook daar gezegd, deelt de
schrijver de mening van patriottisch publicist Alfred Vierling dat de
Franse taalcultuur essentieel afwijkt van de mondiaal hegemoniale
Angelsaksische taalcultuur die in toenemende mate de Nederlandse
taalcultuur domineert – en daarmee uit haar oorspronkelijke balans
brengt. Toegang tot de Franse taal is feitelijk onontbeerlijk voor elke
evenwichtig belezen Nederlandse lezer, maar het gebrek aan Franse
taalkennis kan niet zonder meer de jonge Nederlandse lezer in de
schoenen worden geschoven. Dit gebrek – een echte handicap bij elke
serieuze studia humanitatis
– komt grotendeels voor rekening van het opzettelijk idiocratische
onderwijsbeleid van de Nederlandse vijandelijke elite. Eerder is in dat
verband al gewezen op het dumbing down beleid dat veel verder terug dan het slash and burn
staatssecretarisschap van onderwijs crimineel Mark R., namelijk op de
cultuur-marxistische Mammoet Wet. De schrijver komt de lezer hier daarom
tegemoet door hem zowel Steuckers’ originele Frans als zijn eigen
ietwat (contextueel) vrije Nederlandse vertaling voor te leggen –
vanzelfsprekend houdt hij de verantwoordelijkheid voor minder geslaagde
pogingen om de Belgisch-Franse ‘bijtertjes’ van Steuckers weer te geven
in het Nederlands. Een glossarium van essentiële Steuckeriaanse
neo-logismen is bijgevoegd.
(**)
Naar opzet is dit essay niet alleen bedoeld als recensie, maar ook als
metapolitieke analyse – een bijdrage tot de patriottisch-identitaire
deconstructie van de Postmoderne Westerse vijandelijke elite. Het is
belangrijk te weten wie deze vijand is, wat hij wil en hoe hij denkt.
Carl Schmitt’s gedachtegoed levert een rechtsfilosofische ‘anatomische’
ontleding van de vijandelijke elite – het trekt in die zin definitief de
schuif weg onder die elite. Robert Steuckers levert een briljante
actualisatie van dat gedachtegoed – de patriottisch-identitaire beweging
van de Lage Landen is hem een dankwoord en felicitatie verschuldigd.
(***)
Enerzijds wordt de ouderwets gedegen geschoolde lezer hier om geduld
gevraagd met het ‘betuttelende’ apparaat van verklarende noten: dit is
bedoeld voor de vele – met name jongere – lezers die door decennialange
onderwijskaalslag zijn beroofd van basaal intellectueel erfgoed.
Anderzijds wordt de niet
in ouderwetse scholing opgevoede – en wellicht daardoor afgestoten –
lezer hier om uithoudingsvermogen gevraagd: hij moet bedenken dat tekst
die ‘pretentieus’ kan overkomen (point taken) niet anders is dan een reflectie van zijn eigen
erfgoed, namelijk dat van de Westerse beschaving. Als de
patriottisch-identitaire beweging ergens voor staat is het voor die
beschaving – ΜΟΛΩΝ ΛΑΒΕ.ix
1. De wereld van het Normativisme als wil en voorstellingx
auctoritas non veritas facit legem
[macht, niet waarheid, maakt wet]
Steuckers
begint zijn bespreking van het leven en werk van Carl Schmitt met een
reconstructie van de cultuurhistorische wortels van de naoorlogse
Westerse rechtsfilosofie. Hij herleidt de historisch-materialistische
reductie – men zou kunnen zeggen ‘secularisatie’ – van de Westerse
rechtsfilosofie tot de Reformatie en de Verlichting.xi De godsdienstoorlogen van de 16e en 17e
eeuw resulteerden in een tijdelijke terugval van de Westerse beschaving
tot een ‘natuurlijke staat’ die slechts gedeeltelijk kon worden
gecompenseerd door de noodgreep van het klassieke Absolutisme (tweede
helft 17e en eerste helft 18e eeuw).xii
Dit ‘noodrem’ Absolutisme wordt gekenmerkt door de hooggestileerde
personificatie van totaal soevereine monarchistische macht als laatste
beschermer van de traditionalistische samenleving tegen de demonische
krachten van modernistische chaos: na het wegvallen van de oude
zekerheden van de sacrale en feodale orde grijpen ‘absolute’ monarchen
in om de ontwrichtende dynamiek van het vroeg mercantiel kapitalisme, de
ontluikende burgerrechten beweging en de escalerende tendens naar
religieuze decentralisatie te kanaliseren. Cultuurhistorisch kan deze
terugval op ‘persoonsgebonden’ auctoritas worden opgevat als een tijdelijke ‘noodmaatregel’: …en cas de normalité, l’autorité peut ne pas jouer, mais en cas d’exception, elle doit décider d’agir, de sévir ou de légiférer.
‘…onder normale omstandigheden speelt [zulk een absolute] autoriteit
geen rol, maar in het uitzonderingsgeval moet zij besluiten handelend,
overheersend en wetgevend op te treden.’ (p.4) Deze absolutistische
‘noodmaatregel’ is echter slechts lokaal en tijdelijk
effectief: de pionierstaten van de moderniteit, zoals Groot-Brittannië
en de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden, blijven ervan
gevrijwaard – ‘semi-absolutistische’ episodes als de Stuart Restauratie
en het stadhouderschap van Willem III ten spijt. Zelfs in zijn hartland
overschrijdt het Absolutisme al binnen een eeuw zijn houdbaarheidsdatum –
de Amerikaanse en Franse Revolutie markeren het einde van het
Absolutisme en de definitieve Machtergreifung van de bourgeoisie als nieuwe dominante kracht in de Westerse politieke arena.
De burgerlijk-kapitalistische Wille zur Macht wordt abstract uitgedrukt in een politieke doctrine die gebaseerd op de effectieve omkering
van de voorafgaande Traditionalistische rechtsfilosofie (dat wil zeggen
van de klerikaal-feodale ‘politieke theologie’): dit nieuwe Normativisme,
geconstrueerd rond burgerlijk-kapitalistisch belangen, abstraheert en
depersonaliseert de staatsmacht – Thomas Hobbes beschreef haar al als
een mythisch-onzichtbare ‘Leviathan’.xiii
Abstractie vindt plaats door ideologisering en depersonalisering door
institutionalisering: beide processen zijn gericht op het bevestigen en
bestendigen van de nieuwe burgerlijk-kapitalistische hegemonie in de
politieke sfeer. Rigide routines en mechanische procedures
(‘bureaucratie’, ‘administratie’, ‘rechtstaat’) vervangen de menselijke
maat en de persoonlijke dimensie van de macht: concrete macht verandert
in abstract ‘bestuur’. L’idéologie
républicaine ou bourgeoise a voulu dépersonnaliser les mécanismes de la
politique. La norme a avancé, au détriment de l‘incarnation du pouvoir. ‘De republikeinse en burgerlijke ideologie wil het politieke mechanisme depersonaliseren. Zij bevordert normatieve macht ten koste van belichaamde macht.’ (p.4) Het eerste consistente experiment met het Normativisme als Realpolitik
eindigt in de Grote Terreur van de Eerste Franse Republiek: het
illustreert de totalitaire realiteit die noodzakelijkerwijs voortvloeit
uit de consequente toepassing van het do-or-die
motto dat het burgerlijk-kapitalistisch machtsproject in zowel formele
(republikeinse) als informele (vrijmetselaars) vorm dekt: liberté, égalité, et fraternité ou la mort.
De ethische discrepantie tussen de utopische ideologie en praktische
applicatie van dat machtsproject wordt pas ideologisch afgedekt – en tot
norm verheven – in het 19e eeuwse Liberalisme:
het Liberalisme wordt de politieke ‘fabrieksstand’ van de moderniteit.
Onder de propagandistische oppervlakte van het Liberalisme – de utopie
van ‘humanisme’, ‘individualisme’ en ‘vooruitgang’ – ligt zijn diepere
substantie: de met (sociaaldarwinistische) pseudowetenschap
gerechtvaardigde economische uitbuiting (‘monetarisatie’, ‘vrije markt’,
‘concurrentie’) en sociale deconstructie (‘individuele
verantwoordelijkheid’, ‘arbeidsmarkt participatie’, ‘calculerend
burgerschap’) die met wiskundige zekerheid eindigen in sociale implosie
(door Karl Marx geanalyseerd als Entfremdung en door Emile Durkheim als anomie).
De op lange termijn door het Liberalisme bewerkstelligde
‘superstructuur’ berust op een zeer puristische – en daarmee zeer
bestendige – vorm van Normativisme: het Liberalisme heeft daarmee
tegelijk de hoogste totalitaire capaciteit van alle modernistische
(historisch-materialistische) ideologieën. Zo wijst Aleksandr Doegin in zijn historische analyse, naar het Engels vertaald als The Fourth Political Theory, op deze intrinsieke – logisch-consistente en existentieel-adaptieve – superioriteit van het Liberalisme. …[L]e
libéralisme-normativisme est néanmoins coercitif, voire plus coercitif
que la coercition exercée par une personne mortelle, car il ne tolère
justement aucune forme d’indépendance personnalisée à l’égard de la
norme, du discours conventionnel, de l’idéologie établie, etc., qui
seraient des principes immortels, impassables, appelés à régner en dépit
des vicissitudes du réel. ‘…[H]et
liberaal-normativisme werkt desalniettemin afpersend, het is zelfs veel
dwingender dan de dwang die wordt uitgeoefend door een sterfelijk
heerser, want het tolereert geen enkele vorm van gepersonifieerde
onafhankelijkheid ten opzichte van zijn eigen ‘norm’ (conventionele
consensus, standaard ideologie, politieke correctheid), verheven tot een
eeuwig en ongenaakbaar principe dat zich permanent onttrekt aan de
wisselvalligheden van de werkelijkheid.’ (p.5) Sociologisch kan de
totalitaire superstructuur van het Liberaal-Normativisme worden
beschreven als ‘hyper-moraliteit’.xiv
De
vraag dringt zich op naar de rechtsfilosofische ‘bewegelijkheid’ en de
ideologische relativeerbaarheid van deze schijnbaar onwrikbaar in de
psychosociale Postmoderniteit verankerde monoliet. Het antwoord op deze
vraag ligt in een doorbreken van de event horizon,
de ‘waarnemingshorizon’ van de Liberaal-Normativistische
Postmoderniteit. Een doorbraak van de ‘tijdloze’ dimensie van het
Liberaal-Normativisme is mogelijk via een ‘Archeo-Futuristische’
formule: de gelijktijdige mobilisatie van hervonden oude kennis en nieuw
ontdekte kracht levert de benodigde combinatie van
voorstellingsvermogen en wilsbeschikking.
i Verg. http://www.erkenbrand.eu/artikelen/ernstfall-het-zwaard-van-de-kennis-in-de-crisis-van-de-moderne-wereld/ .
ii Alain de Benoist’s korte en geactualiseerde introductie Carl Schmitt actuel (2007) is inmiddels in het Engels vertaald en uitgegeven door Arktos, voor een bespreking zie https://www.counter-currents.com/carl-schmitt-today/ .
iii
Op Hitler’s sterfdag werd Schmitt in Berlijn door het Rode Leger
gearresteerd maar na een kort verhoor werd hij meteen weer vrijgelaten.
Hij werd later als potentieel verdachte bij het Neurenberger Tribunaal
alsnog opgepakt en geïnterneerd door de Amerikaanse bezetter.
Plettenberg, Schmitt’s geboorte-, woon- en sterfplaats, ligt in
Westfalen en dus in de toenmalige Amerikaanse bezettingszone.
iv
De volgende aantekening in zijn dagboek schetst Schmitt’s diep
kritische houding tegenover de subrationeel-collectivistische
(‘volksdemocratische’) wortels van het Naziregime: Wer
ist der wahre Verbrecher, der wahre Urheber des Hitlerismus? Wer hat
diese Figur erfunden? Wer hat die Greuelepisode in die Welt gesetzt? Wem
verdanken wir die 12 Mio. [sic]
toten Juden? Ich kann es euch sehr genau sagen: Hitler hat sich nicht
selbst erfunden. Wir verdanken ihn dem echt demokratischen Gehirn, das
die mythische Figur des unbekannten Soldaten des Ersten Weltkriegs
ausgeheckt hat.
v Uit de titel van een werk van de Duitse rechtsfilosoof Walter Leisner.
vi
Hier wordt het ‘Westen’ gemakshalve gedefinieerd als het agglomeraat
van de Europese natiestaten die hun oorsprong vinden in de
West-Romeinse/Katholieke Traditie in plaats van de
Oost-Romeins/Orthodoxe Traditie, kortweg West-Europa plus de overzeese
Anglosfeer.
vii
In de Klassieke Oudheid was (Grieks:) Hephaistos (Latijn: Vulcanus) de
smid van de goden en beschermgod van de smeedkunst – dit dus in
verwijzing naar ‘Schmitt’.
ix
De ‘laconische’ spreuk van de Spartaanse koning Leonidas voor de Slag
bij Thermopylae (480 v. Chr.) in reactie op de Perzische oproep om de
wapens neer te leggen en de hopeloze strijd te staken – de strekking
ervan is zoiets ‘Kom ze maar halen’, maar dan korter en krachtiger.
x Een ‘schuine’ verwijzing naar de titel (en inhoud) van het hoofdwerk van de Duitse filosoof Arthur Schopenhauer (1788-1860), Die Welt als Wille und Vorstellung.
xi Verg. Alexander Wolfheze, The Sunset of Tradition and the Origin of the Great War (2018) 53ff en 367ff (voorwoord vrij toegankelijk via de knop View Extract op https://www.cambridgescholars.com/the-sunset-of-tradition-and-the-origin-of-the-great-war en recensie vrij toegankelijk via https://www.counter-currents.com/tag/alexander-wolfheze/ ).
xii Een belangrijke cultuurhistorische reflectie van deze regressie is te vinden in Thomas Hobbes’ midden-17e eeuwse visie van een universeel geprojecteerde (proto-sociaal-darwinistische) bellum omnium contra omnes.
xiii Voor een literaire deelanalyse van de cultuurhistorische uitwerking van het Normativisme gedurende de 20e eeuw verg. Tom Zwitzer, Permafrost: een filosofisch essay over de westerse geopolitiek van 1914 tot heden (2017).
xiv Verg. Jost Bauch’s Abschied von Deutschland: Eine politische Grabschrift (2018).
Uit het arsenaal van Hefaistos (2)
Uit het arsenaal van Hephaistos, deel 2
2. Door het glazen plafond van het Postmodernisme
ΔΩΣ ΜΟΙ ΠΑ ΣΤΩ ΚΑΙ ΤΑΝ ΓΑΝ ΚΙΝΑΣΩ
[geef me een plaats om op te staan, en ik zal de aarde bewegen]
– Archimedes
Een
van de gevaarlijkste ‘kinderziekten’ van de recentelijk in de hele
Westerse wereld opkomende patriottisch-identitaire verzetsbeweging tegen
de globalistische Nieuwe Wereld Orde is haar onvermogen tot een
correcte inschatting van de aard en kracht van de vijandelijke elite. De
wijdverspreide (‘populistische’) volkswoede en beginnende (‘alt-right’)
intellectuele kritiek die deze verzetsbeweging voeden worden deels
gekenmerkt door oppervlakkig pragmatisme (politiek opportunisme) en
emotionele regressie (extremistische samenzweringstheorieën). Beide
kunnen worden begrepen als politieke en ideologische weerslag van een
natuurlijk zelfbehoudsinstinct: in confrontatie met existentiële
bedreigingen zoals de doelbewuste etnische vervanging van de Westerse
volkeren en de escalerende psychosociale deconstructie van de Westerse
beschaving hebben politiek purisme en intellectuele integriteit
simpelweg geen prioriteit. Toch is het belangrijk dat de
patriottisch-identitaire beweging deze kinderziekten – met name quick fix politieke ‘islamofobie’ en short cut ideologisch ‘anti-semitisme’ – zo snel mogelijk ontgroeit.i Een ‘preventieve zelfcensuur’ met betrekking tot de legitieme
cultuurhistorische vraagstukken die vervlochten zijn in de
‘islamofobische’ en ‘antisemitische’ discoursen, zoals afgedwongen door
het huidige politiekcorrecte journalistieke en academische
establishment, is daarbij uitdrukkelijk niet aan de orde. De patriottisch-identitaire beweging geeft uitdrukkelijk prioriteit aan authentieke
(dus niet slechts legalistische) vrijheid van meningsuiting: zij stelt
zich op het standpunt dat politiekcorrecte (zelf)censuur en repressief
mediabeleid averechts (letterlijk: ‘extreemrechts’ bevorderend) werken
doordat ze het publiek wantrouwen vergroten. Door de flagrante
partijdigheid van de systeempers (stigmatiseren van elke rationele
kosten-baten analyse van de massa-immigratie, negeren van
etnisch-geprofileerde grooming gangs, ‘herinterpreteren’ van islamistische terreur incidenten) en door het shoot the messenger overheidsbeleid ten aanzien van systeemkritische media (fake news projecties, Russian involvement verdachtmakingen, digitale deplatforming) haken mensen massaal af uit de mediale en politieke mainstream.
De teloorgang van de klassieke (papieren en televisie) media en de
versplintering van het politieke speelveld zijn hiervan slechts de meest
oppervlakkige symptomen. De patriottisch-identitaire beweging,
daarentegen, werpt zich nu op als verdediger van door de vijandelijke
elite verraden – want voor haar nu overbodige en gevaarlijke – oude
vrijheden van pers en meninguiting.ii
De patriottisch-identitaire beweging valt nu de taak toe de door de
vijandelijke elite prijsgegeven – neoliberaal verkochte en
cultuurmarxistische verraden – Westerse beschaving te beschermen: dat
houdt in dat ze een hoge intellectuele en ethische standaard te
verdedigen heeft. Een correcte inschatting van de aard en kracht van de
vijandelijke elite is daarbij een prioritaire – zelfs voorliggende –
opgave: de ‘vijand’ kortweg afdoen als ‘de Islam’ of ‘het Joodse
wereldcomplot’ (of beide tegelijk) doet simpelweg geen recht aan deze
opgave.
Het
correct benoemen van de vijandelijke elite vergt meer dan een simpele –
religieus, ethisch en existentieel op zich correcte – verwijzing naar
haar ontegenzeggelijk ‘duivelse’ kwaliteit: het absolute kwaad dat
resulteert uit industriële ecocide, bloeddorstige bio-industrie,
etnocidale ‘omvolking’, neoliberale schuldslavernij en matriarchale
sociale deconstructie spreekt voor zich.iii
Er is meer nodig: het is nodig te komen tot een juridisch-kaderende en
politiek-actioneerbare identificatie van de vijandelijke elite. Robert
Steuckers analyse van Carl Schmitt’s ‘politieke theologie’ is in dit
opzicht van grote toegevoegde waarde: zij levert het intellectuele
instrumentarium dat nodig is voor deze – wellicht grootste – opgave van
de Westerse patriottisch-identitaire beweging.
3. Het Liberalisme als totalitair nihilisme
…le libéralisme est le mal, le mal à l’état pur, le mal essentiel et substantiel…
[…het liberalisme is een absoluut kwaad: het kwaad in pure vorm,
het kwaad als essentie en substantie…] (p.37)
Steuckers analyseert het Liberaal-Normativisme als de default ideology van de vijandelijke elite – de ideologie die haar machtsstatus staatsrechterlijk legitimeert: Le
libéralisme… monopolise le droit (et le droit de dire le droit) pour
lui exclusivement, en le figeant et en n’autorisant plus aucune
modification et, simultanément, en le soumettant aux coups dissolvants
de l’économie et de l’éthique (elle-même détachée de la religion et
livrée à la philosophie laïque) ; exactement comme, en niant et en
combattant toutes les autres formes de représentation populaire et de
redistribution qui s’effectuait au nom de la caritas,
il avait monopolisé à son unique profit les idéaux et pratiques de la
liberté et de l’égalité/équité : en opérant cette triple monopolisation,
la libéralisme et son instrument, l’Etat dit ‘de droit’, prétendant à
l’universalité. A ses propres yeux, l’Etat libéral représente dorénavant
la seule voie possible vers le droit, la liberté et l’égalité : il n’y a
donc plus qu’une seule formule politique qui soit encore tolérable, la
sienne et la sienne seule. ‘Het
liberalisme… monopoliseert (1) het recht (en het recht om recht te
spreken) door het [voor eens en altijd] vast te leggen, door geen enkele
aanpassing meer toe te laten en door het prijs te geven aan de
‘oplossende’ inwerking van [een ongebreidelde] economie en [een
losgeslagen] ethiek (een ethiek die ontsnapt aan een godsdienstig kader
en die wordt gekaapt door ‘seculiere filosofie’). Door ten bate van het
exclusieve eigen profijt tegelijkertijd alle andere vormen van (2) [niet
partij-politieke]
volksvertegenwoordiging en (3) [niet-monetaire
economische] redistributie te ontkennen en te saboteren, monopoliseert
het liberalisme uiteindelijk ook het [volledige] ideële en praktische
[discours] van vrijheid, gelijk[waardig]heid [en] billijkheid. Met deze
drievoudige monopolie positie kan het liberalisme – via zijn instrument
genaamd ‘rechtstaat’ – een claim leggen op universele geldigheid. In
zijn eigen ogen vertegenwoordigt de liberale staat aldus de enig
mogelijk [en alleenzaligmakende] weg naar recht, vrijheid en gelijkheid.
Daarmee blijft er maar één enkele acceptabele politieke formule over:
de liberale – en alleen de liberale.’ (p.38) Dit is de achtergrond van
door het neoliberale globalisme als universalistisch-absoluut
afgespiegelde ‘waarden’ als good governance en human rights.
Vanuit Traditionalistisch perspectief vertegenwoordigt het door
Steuckers gedefinieerde Liberaal-Normativisme de tastbare
politiek-ideologische ‘infrastructuur’ die hoort bij een erboven
liggende maar ontastbare cultuur- en psychohistorische ‘superstructuur’
die hier eerder werd aangeduid met het begrip ‘Cultuur Nihilisme’: de
geconditioneerde belevingswereld van sociaaleconomische Entfremdung, psychosociale anomie, urbaan-hedonistische stasis en collectief-functioneel malignant narcisme.iv Dit
Traditionalistisch perspectief sluit naadloos aan bij Steuckers’
analyse van de tastbare cultuurhistorische inwerking van het
Liberaal-Normativisme, dat hij expliciet benoemt als ….[le]
principe dissolvant et déliquescent au sein de civilisation occidentale
et européenne. …[L]e libéralisme est l’idéologie et la pratique qui
affaiblissent les sociétés et dissolvent les valeurs porteuses d’Etat ou
d’empire telles l’amour de la patrie, la raison politique, les mœurs
traditionnelles et la notion de honneur… ‘…[h]et
principe van ‘oplosmiddel’ en ‘verrotting’ in het hart van de Westerse
en Europese beschaving. …[H]et liberalisme is bij uitstek de ideologie
en de praktijk die gemeenschappen verzwakt en die de dragende waarden
van de staat of het imperium, zoals vaderlandsliefde, staatsmanschap,
traditietrouw en eerbesef, ‘oplost.’ (p.36-7)v
Vanuit
Traditionalistisch perspectief wordt de cultuurhistorische inwerking
van het Liberaal-Normativisme bepaald door een groter metahistorisch
krachtenveld (de neerwaartse tijdspiraal die door de Hindoeïstische
Traditie wordt benoemd als Kali Yuga en door de Christelijke Traditie als ‘Laatste Dagen’). Het historische agency van het Liberaal-Normativisme als drager van een contextueel functionele Wertblindheit komt expliciet tot uitdrukking in Steuckers’ prognose: …une
‘révolution’ plus diabolique encore que celle de 1789 remplacera
forcément, un jour, les vides béants laissés par la déliquescence
libérale ‘…[het is] onvermijdelijk dat op
een zekere dag een nog duivelser revolutie dan die van 1789 de gapende
leegte zal opvullen die de liberale verrotting heeft achtergelaten.’
(p.37) Een eerste indicatie van die nog achter het Liberaal-Normativisme
verscholen liggende diepere leegte kan worden gevonden in het recente
monsterverbond tussen het neoliberalisme en het cultuurmarxisme (in de
Nederlandse politieke context is dit verbond al zichtbaar in de tegelijk
graai-kapitalistische en diep-nihilistische programma’s van VVD en
D66). Steuckers laat zien hoe Schmitt de cultuurhistorisch
neerwaarts-regressieve aard van het Liberaal-Normativisme dubbel
filosofisch en religieus duidt. Schmitt benoemt de consistente
Liberaal-Normativistische begunstiging van pre-Indo-Europees
primitivisme (Etruskisch moederrecht, Pelagiaanse ‘katagogische’
theologie) ten koste van de Indo-Europese beschaving (Romeins
vaderrecht, Augustiaanse ‘anagogische’ theologie).vi
Het Traditionalisme ziet in deze begunstiging een meta-historische
beweging richting ‘neo-matriarchaat’: dit verklaart de chronologische
samenhang tussen de Postmoderne hegemonie van het Liberaal-Normativisme
en typisch Postmoderne symptomen als feminisatie, xenofilie en
oikofobie.vii
Sociologisch wordt deze fenomenologie zeer treffend beschreven als
passend in de ontwikkeling van een ‘dissociatieve samenleving’.viii
Het spookbeeld van een absoluut nihilistisch vacuüm werpt zijn schaduw
al vooruit in Postmoderne discoursen als ‘open grenzen’
(genocide-op-bestelling), ‘transgenderisme’
(depersonalisatie-op-bestelling), ‘reproductieve vrijheid
(abortie-op-bestelling) en ‘voltooid leven’ (dood-op-bestelling) –
discoursen die als regelrecht ‘duivels’ zijn te begrijpen vanuit elke
authentieke Traditie.ix
Afgezien
van de natuurlijke interetnische (feitelijk ‘neo-tribale’) conflicten
van de hedendaagse ‘multiculturele samenleving’ (bio-evolutionaire
spanningsvelden, interraciale drifttrajecten, postkoloniale
minderwaardigheidscomplexen) is het vooral de in toenemende mate diabolische
leefwereld van de Liberaal-Normativistische Westerse ‘samenleving’ die
het existentiële conflict tussen Westerse autochtonen en niet-Westerse
allochtonen voedt. Voor elke traditionele Moslim uit het Midden-Oosten,
voor elke traditionele Hindoe uit Zuid-Azië en voor elke traditionele
Christen uit Afrika is de Liberaal-Normativistische open society
van het Postmoderne Westen niet slechts een abstract (theologisch)
kwaad, maar een geleefde (existentiële) gruwel. De gewapende terreur van
de islamistische jihad is weliswaar naar (getolereerde) vorm een offensief onderdeel van de ‘verdeel en heers’ strategie van de globalistische vijandelijke elite, maar naar (geleefde) inhoud
is hij beter te begrijpen als een defensief mechanisme tegen de
godslasterlijke en mensonterende leefrealiteit van het
Liberaal-Normativisme. Vanuit Traditionalistisch perspectief zou men
kunnen stellen dat een Islamitisch Kalifaat inderdaad een (zeer
relatief) ‘beter’ alternatief is voor de Westerse volkeren dan de
bestiale ontmenselijking van de zich in het Postmoderne
Liberaal-Normativisme aftekenende hellegang.
Hiermee is de grootste vijand van de Westerse volkeren – en tegelijk de gemeenschappelijke vijand van alle volkeren die nog leven naar authentieke Tradities – politiek benoemd: het totalitair nihilistische Liberalisme. Het Liberaal-Normativisme wordt politiek verwezenlijkt door het Liberalisme: het programma van de vijandelijke
elite wordt vormgegeven door het Liberalisme. Daarbij moet worden
aangetekend dat het Liberalisme sinds de Tweede Wereld Oorlog in de
Westerse wereld gestaag de status heeft verworven van ‘standaard
politiek discours’. Het Liberalisme doordringt, vervormt en ontregelt
alle aanvankelijk concurrerende politieke stromingen – Christen
Democratie (CDA, CU), Sociaal Democratie (PVDA, SP), Civiel Nationalisme
(PVV, FVD) – nu zozeer dat elk spoor van authentieke
democratisch-parlementaire oppositie richting een alternatieve
maatschappijvorm ontbreekt. Steuckers benoemt dit ‘politicide’ proces
als een functie van het ‘ideologische sterilisatie’ vermogen van het
Liberalisme. Ook buiten het klassieke partijkartel (in Nederland te
definiëren als de standaard bestuurspartijen – VVD, D66, CDA, CU en
PVDA) is het Liberalisme nu zozeer tot politieke habitusx geworden, dat alle overige partijen – grotendeels onwillekeurig, onbewust, onbedoeld – in de rol vallen van controlled opposition.
De resulterende ‘consensuspolitiek’ – in Nederland geassocieerd met het
letterlijk nivellerende ‘poldermodel’ – wordt in de Westerse wereld
conventioneel benoemd als ‘Neoliberalisme’ (datering:
Thatcher-Reagan-Lubbers).
4. Het Liberalisme als politicide
Het ‘democratisch gekozen’ parlement is nooit de plaats voor authentiek debat:
het is altijd de plaats waar het collectivistisch absolutisme zijn decreten uitvaardigt.
– Nicolás Gómez Dávila
De
vorming van Liberalistisch-geleide partijkartels en
Liberalistisch-gestuurde consensuspolitiek is grotendeels te wijten aan
de simpele praktijk van het parlementarisme:
door de techniek van het hyper-democratisch genivelleerde en van de
realiteit losgekoppeld ‘debat’ reduceert het parlementarisme alle
‘meningen’ en ‘standpunten’ grosso modo
tot hun laagste gemene deler: die van het grotesk materialistische en
totaal amorele Liberalisme. In het totaal nivellerend debat vervangt
kwantiteit (‘democratie’) kwaliteit, vervangt gevoel (‘humaniteit’)
verstand, vervangt abstract ‘bestuur’ (regelgeving, bureaucratie,
protocol) concrete rechtvaardigheid en vervangt infantiele impulsiviteit
(‘behoefte bevrediging’) het collectieve toekomstperspectief. De
‘koopkracht’ gaat altijd voor nalatenschap, de life style
gaat altijd voor duurzaamheid en het relationele experiment gaat altijd
voor gezinsbescherming. Het parlementarisme is de
politiek-institutionele reflectie van de door het Liberalisme bevorderde
collectivistische nivellering: het is de reductio ad absurdum van het politieke bedrijf – politiek als talkshow entertainment.[L]’essence du parlementarisme, c’est le débat, la discussion et la publicité. Ce
parlementarisme peut s’avérer valable dans les aréopages d’hommes
rationnels et lucides, mais plus quand s’y affrontent des partis à
idéologies rigides qui prétendent tous détenir la vérité ultime. Le
débat n’est alors plus loyal, la finalité des protagonistes n’est plus
de découvrir par la discussion, par la confrontation d’opinions et
d’expériences diverses, un ‘bien commun’. C’est cela la crise du
parlementarisme. La rationalité du système parlementaire est mise en
échec par l’irrationalité fondamentale des parties. ‘[D]e
essentie van het parlementarisme ligt in debat, discussie en
publiciteit. Zulk parlementarisme kan zichzelf als waardevol bewijzen in
Areopagenxi
met rationeel en helder denkende mannen, maar dat is niet langer het
geval wanneer daarin rigide ideologische partijen tegenover elkaar staan
die beweren de ultieme waarheid in pacht te hebben. Dan is het debat
niet langer loyaal:
het einddoel van de deelnemers is dan niet langer om door een discussie
en een confrontatie van meningen en ervaringen het ‘hogere belang’ te
ontdekken. Hierin ligt de crisis van het [huidige] parlementarisme. De
rationaliteit van het [huidige] parlementaire systeem faalt door de
fundamentele irrationaliteit van de partijen.’ (p.18-9)
Het
is onvermijdelijk dat deze zelfversterkende crisis in toenemende mate
wordt gevoed door voorheen in de politiek ‘onzichtbare’ maatschappelijke
groepen. Het escalerende proces van politieke nivellering voedt zich
met de individuele ambities en rancunes van de zelfbenoemde
‘voorvechters’ van zogenaamd ‘gediscrimineerde’ groepen. Wie zoekt zal
vinden: er zijn altijd nieuwe ‘ondergepriviligeerde’ groepen (uit) te
vinden: jongeren, ouderen, vrouwen, allochtonen, homoseksuelen,
transgenders. Het totalitair nihilistische Liberalisme is het uit dit
proces resulterende diepste (meest ‘gedeconstrueerde’ en meest
‘gedesubstantialiseerde’) politieke sediment – en sentiment: het is de
politieke ‘nul-stand’ die overblijft na het totaal nivellerend ‘debat’,
dat wil zeggen na de neutralisatie van alle pogingen tot politiek
idealisme, politieke intelligentie en politieke wilsbeschikking.
Het
Liberalisme realiseert de politieke (parlementaire, partitocratische)
dialectiek van het Liberaal-Normativistische ideologie. In Schmitt’s
visie is de dialectische vicieuze cirkel die voortvloeit uit deze
ideologie alleen te doorbreken door een fundamenteel herstel van het
politiek primaat. Steuckers formuleert dit als volgt: Dans
[cette idéologie], aucun ennemi n’existe : évoquer son éventuelle
existence relève d’une mentalité paranoïaque ou obsidionale (assimilée à
un ‘fascisme’ irréel et fantasmagorique) – …il n’y a que des
partenaires de discussion. Avec qui on organisera des débats, suite
auxquels on trouvera immanquablement une solution. Mais si ce
partenaire, toujours idéal, venait un jour à refuser tout débat, cessant
du même coup d’être idéal. Le choc est alors inévitable. L’élite
dominante, constituée de disciples conscients ou inconscients de [cette]
idéologie naïve et puérile…, se retrouve sans réponse au défi, comme
l’eurocratisme néoliberal ou social-libéral aujourd’hui face à
l’[islamisme politique]… De telles élites n’ont plus leur place
au-devant de la scène. Elles doivent être remplacées.
‘In [deze ideologie] kan een [echte] vijand niet bestaan: zelfs maar
het mogelijke bestaan van zulk een [vijand] te suggereren is al ‘bewijs’
van een paranoïde of obsessieve mentaliteit (vast geassocieerd met een
irreëel en ingebeeld ‘fascisme’) – …er bestaan alleen maar ‘discussie
partners’. Daarmee organiseert men debatten die altijd onveranderlijk
eindigen in een oplossing. Maar als die altijd in ideaal [vorm gedachte
discussie] ‘partner’ op een dag elk debat weigert, dan vervalt ook
meteen dat ideale [‘discussie model’]. Een [existentiële] shock toestand
is dan onvermijdelijk. De heersende elite, die bestaat uit bewuste of
onbewuste discipelen van [deze] naïeve en kinderlijke ideologie…, zal
[dan] geen antwoord op deze uitdaging hebben – net zoals de neoliberale
en sociaaldemocratische eurocratie [geen antwoord heeft] op het
[politiek islamisme]… Voor zulke elites is geen plaats meer op het
[politieke] toneel – zij moeten worden vervangen.’ (p.245)
i
Voor een analyse van ‘islamofobie’ en ‘antisemitisme’ in de context van
de Nederlandse patriottisch-identitaire beweging verg., resp., http://www.identitair.nl/2018/08/laat-de-islam-met-rust.html en http://www.identitair.nl/2018/12/van-jq-naar-iq.html .
iii Voor een cultuur- en psychohistorische plaatsbepaling van de vijandelijke elite verg. https://www.erkenbrand.eu/artikelen/de-levende-doden-1/ .
iv Voor een opsomming van de belangrijkste in deze ‘superstructuur’ samenvallende cultuurhistorische fenomenen verg. Alexander Wolfheze, The Sunset of Tradition and the Origin of the Great War (2018) 9-12.
v
Een bio- en psychosociale analyse van de cultuurhistorische inwerking
van het Liberaal-Normativisme is te vinden in het werk van de Duitse
socioloog Arnold Gehlen (1904-76). Zijn structurele oppositie tussen
(anagogische) Zucht en (katagogische) Entartung laat een objectief meetbare analyse toe van het Liberaal-Normativistische de-socialisatie proces (sociale ‘deconstructie’).
vi
De theologische verwijzing betreft een vroeg-Christelijke doctrinaire
controverse die in de Westerse context werd beslecht ten voordele van de
erfzonde-erkennende leer van Augustinus (354-430) en ten nadele van de
erfzonde-ontkennende leer van Pelagius (360-418).
vii Voor de cultuurhistorische ontwikkeling van het neo-matriarchaat verg. https://www.erkenbrand.eu/artikelen/de-levende-doden-1/ – voor een actueel inkijkje in de neo-matriarchale belevingsrealiteit verg. https://www.counter-currents.com/2018/12/against-escapism/ .
viii Verg. Jost Bauch’s Abschied von Deutschland: Eine politische Grabschrift (2018).
ix Het spookbeeld van de ultieme totalitaire staat, d.w.z. een leefwereld waarin de hele sociale en individuele sfeer is overwoekerd door de staat, vormt al het thema van vroeg 20ste eeuwse dystopische literaire klassieken zoals Jevgeni Zamjatin’s My (1924), Aldous Huxley’s Brave New World (1932) en George Orwell’s Nineteen Eighty-Four (1949).
x De sociologische omschrijving van sociaal-psychologische conditionering (hexis, mimesis) van Pierre Bourdieu.
xi Een verwijzing naar de heuvel nabij de Acropolis waar in de Klassieke Oudheid de Atheense senatoren bijeen plachten te komen.
Commentaires
Enregistrer un commentaire